In de afgelopen weken hebben we jullie voor een aantal vakken 3 tips gegeven die je mee kunt nemen tijdens het maken van of oefenen voor de examens. Om deze serie af te sluiten krijgen jullie vandaag nog 3 tips voor het maken van de examens over de talen. Deze tips zijn voor zowel de vreemde talen als Nederlands handig. Veel succes!
Vreemde talen en Nederlands
- Leer de belangrijkste signaalwoorden – dit zijn woorden die vaak voorkomen in teksten en geven een tekstverband aan. Veelvoorkomende voorbeelden zijn: een oorzaak/reden, conclusie/gevolg, opsomming of tegenstelling. Enkele veelgebruikte signaalwoorden in het Frans zijn bref (kortom, conclusie) en parce que (omdat, oorzaak).
- Standaardvragen – er zijn altijd een aantal standaardvragen die op elk examen terugkomen. Voorbeelden zijn een scanvraag, een hoofdgedachtevraag, een formuleringsvraag, een conclusievraag en een invulvraag. Met het oefenen van oude examens kom je deze ook tegen, waardoor je leert hoe je hiermee moet werken. Door veel te oefenen kun je dus relatief makkelijk punten sprokkelen op je uiteindelijke examen!
- Meerkeuzevraag – als je begint met een meerkeuzevraag moet je eigenlijk eerst de antwoorden bedekken. Je gaat vervolgens zelf nadenken wat het antwoord zou moeten zijn. Pak het aan als een open vraag, want als je de vraag van tevoren leest kun je op het verkeerde been gezet worden. Als je dan je antwoord hebt bedacht, ga je naar de opties kijken en kies je het antwoord wat het beste past bij wat je eerst dacht. Belangrijk: probeer bij het kiezen van een antwoord interpretatie te vermijden (het zal wel ‘B’ zijn, want er stond zoiets dergelijks in de tekst). Je antwoord moet altijd letterlijk teruggevonden kunnen worden in de tekst.